Lezing Dag van het Jodendom, zondag 20 januari 2019

‘In de interactie wordt ‘het’ gevonden. Over onderwijs, meewerkende onderwerpen en het passivum divinum’

coreferaat bij de lezing ‘Vier ellen van de Halacha’ van drs. Joost Jansen

door dr. Bill Banning

 


 

Onderwijs is een vorm van educatie. Deze term ‘educatie’ is indirect afkomstig uit de TeNaCH, denk aan de term de Exodus, de Uittocht[1]. Mozes leidde de Hebreeërs uit het slavenland Egypte door de woestijn naar het Beloofde Land. In het kielzog van deze gelovige ervaringen heeft onderwijs altijd een emancipatoire functie: we moeten onszelf en elkaar steeds weer bevrijden van onderdrukking en achterstelling, zowel op maatschappelijk als persoonlijk gebied. Ik sluit me dan ook graag aan bij pater Joost Janssen die het belang van onderwijs benadrukt. Onderwijs biedt mensen, biedt jonge mensen kansen om hun verstaanshorizont te verruimen en om hun vermogen tot actief creëren te vergroten. Om hen uit te leiden in de weidsheid van een zinvolle samenleving die zij mee op helpen bouwen. Et eduxit me in latitudinem, deze Latijnse vertaling is me dierbaar omdat er zoveel verschillende klinkers in zitten die weidsheid en diepte suggereren. En Hij leidde mij uit in de weidsheid (2 Samuel 22: 20; Psalm 18: 19).

Wat mij betreft dient alle onderwijs er ten diepste toe dat wij steeds meer het goddelijke dubbelgebod kunnen volbrengen. Met de woorden van onze Nederlandse Statenvertaling:

Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven (Lukas 10: 27; vgl. Deuteronomium 6: 6; in Deuteronomium wordt ook verwezen naar de Educatie van de Uittocht: ‘Wij waren dienstknechten van de Farao in Egypte, maar de Heer heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid).

In het huidige onderwijs ligt veel nadruk op het behalen van resultaten. Die resultaten staan voor basis- en middelbaar onderwijs beschreven in eindtermen. Daarbij zorgt het CITO ervoor dat deze resultaten gemeten kunnen worden. Vervolgens worden die metingen gepubliceerd in kranten en op websites, waardoor we de kwaliteit van scholen kunnen vergelijken. Het is echter maar zeer de vraag of deze manier van toetsen, meten en het opstellen van lijsten recht doet aan wat onderwijs eigenlijk beoogt en hoort te zijn.

Heel concreet, ik sprak afgelopen schooljaar nogal wat leerlingen uit groep 8. De Cito-uitslag was binnen, dus dat speelde. Een paar leerlingen waren uitgelaten blij: ‘Meneer Bill, ik had een hele hoge Cito-score’. En stralend vertelde hij me dat hij Cito-score 550 had, het hoogst haalbare. Natuurlijk feliciteerde ik hem daar mee, maar ik moest tegelijkertijd aan iets verdrietigs denken (waar deze jongen natuurlijk niets aan kan doen, dus die heb ik daar ook niet mee opgezadeld). Waar ik aan moest denken was de wat gelaten gezichtsuitdrukking van wat normaal een leuke jongen is. Ik vroeg aan deze jongen: ‘Wat is er met je, je bent helemaal niet zo blij als anders?’. ‘Ja, meneer Bill, ik had een hele slechte Cito-score, de slechtste van de school’, vertrouwde hij me toe. Ik kon wel door de grond zakken, wat had ik het te doen met deze jongen en met al die andere kinderen met een slechte Cito-score.

Het voordeel van het werken binnen zowel basis- als middelbaar onderwijs is dat je leerlingen kunt volgen. Ik heb hele klassen leerlingen vmbo-basis gehad en vrijwel altijd zaten daar verhoudingsgewijs veel leerlingen die zichzelf dom vonden. Als ik een opdracht gaf, was de eerste reactie vaak: ‘Dat kan ik toch niet’. Welnu, terug naar de opdracht van ons onderwijs, ik zag en zie het als mijn heilige roeping om deze kinderen succeservaringen mee te geven zodat ze weer trots op zichzelf kunnen zijn. Om hen uitgeleide te doen uit het hen aangeprate minderwaardigheidsgevoel. En met een slimme aanpak wist ik meestal binnen een paar weken de kinderen prestaties te laten leveren die ze zelf niet voor mogelijk hadden gehouden.

Een ander probleem is dat ons onderwijs eenzijdig gefixeerd is op theoretische vormen van leren. Nu ligt dat míj uitstekend, maar het doet geen recht aan veel leerlingen en aan de opdracht van ons onderwijs. Wat dat betreft zou ik het Bijbelse dubbelgebod graag iets willen aanvullen:

Gij zult den Heere, uw God, en uw naaste, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand, en met uw beide handen.

De eenzijdige nadruk op toetsen, meten en rankings heeft nog een ander negatief effect. Het onderwijs heeft naast een vakinhoudelijke taak (met hoofd en handen) ook een pedagogische taak. De wet verplicht het onderwijs om jonge mensen te helpen bij het uitgroeien tot mooie mensen die verantwoordelijkheid kunnen dragen voor zichzelf en anderen, dichtbij en veraf. Sterker nog, met de woorden van de vorig jaar in april gestorven Joodse pedagoge Lea Dasberg (1930-2018):

“De pedagoog moet bij zijn invoering van kinderen in de wereld deze wereld niet alleen pedagogisch vertalen, hij moet er zelf in geloven. Hij moet voor zich zelf helderheid hebben, en dat ook kunnen overdragen [en dat ook kunnen uitleggen, B.B.],  volgens welke waarden het hopen op de toekomst gerechtvaardigd is. (…) Er bestaat geen andere pedagogie dan de pedagogie van de hoop”[2].

In het vervolg van dit referaat wil ik ingaan op het wekken van die hoop bij leerlingen, waardoor hun vertrouwen in de toekomst gerechtvaardigd wordt.

De kern van die hoop wordt naar mijn idee niet zozeer in de inhouden van het onderwijs gevonden, maar in de manier waarop we met elkaar omgaan (nou ja, tot de vakinhoudelijkheid van het onderwijs dient naar mijn idee ook de studie naar het met elkaar omgaan en het zoeken naar waarden te behoren). Dit omgaan met leerlingen vindt plaats tijdens alle gewone lesactiviteiten en is dus mogelijk bij ieder vak. Het gaat immers om een grondhouding.

Leerlingen als meewerkende onderwerpen

U heeft ongetwijfeld vroeger op school de regels voor onderwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling en meewerkend voorwerp geleerd. Maar hebben ze u ooit uitgelegd waarom meewerkend voorwerp ‘meewerkend voorwerp’ wordt genoemd? Mag ik u hier een kleine grammaticales over geven? Zo ja, dan stemt dat mij dankbaar: u werkt dan immers mee aan mijn verhaal. Wel lijkt het me onjuist om u dan meewerkend voorwerp te noemen. U bent immers geen voorwerp, geen object, maar mede-onderwerp met mij. Sámen maken wij immers het geven mogelijk: ikzelf door iets aan te bieden, u door het te willen aannemen, door mee te willen denken, zodat het geven tot stand kan komen. Geven vraagt altijd de medewerking van een of meer mede-onderwerpen. Dit is geen grammaticale spitsvondigheid, maar betreft de structuur van het menselijk en gelovig samenleven, het betreft de structuur van onderwijskundig en kerkelijk samenzijn.

Alle menselijke communicatie, deze naam waardig, heeft deze structuur. Ook het lesgeven. Deze structuur heeft een dubbele cirkelbeweging van leraar naar leerlingen en terug in een zestal stappen.

  1. De leraar geeft aan de leerlingen, beter gezegd: hij opent de beweging van het geven. De leerlingen hebben vervolgens de vrijheid om het wel of niet aan te nemen en als leraar hoop ik daarbij dat de leerlingen het willen aannemen (en accepteert daarbij ook een eventueel niet meewerken).
  2. De leerlingen waarderen dit beroep op hun vrijheid en willen daardoor in de praktijk meestal graag meewerken en worden zo meewerkende onderwerpen.
  3. Dit meewerken is weer een geschenk van de leerlingen aan de leraar.
  4. De leraar is blij met deze vrije zelfgave van de leerlingen en ontvangt hun geschenk met blijdschap.
  5. Dan begint de leraar de tweede cirkelbeweging: hij laat zijn waardering aan de leerlingen merken.
  6. En van de weeromstuit voltooien de leerlingen deze tweede cirkelbeweging en zeggen dan zoiets als: ‘Graag gedaan, meneer’. Hetgeen door de leraar dankbaar aangenomen wordt.

Binnen deze benadering versterken zowel leraar als leerlingen elkaar in hun persoon-zijn. De Joodse filosoof Martin Buber (1878-1965) heeft hier veel over geschreven. Ook hij ziet menswording als een relationeel proces waarbij elkaars medewerking nodig is: ons ‘ik’ kan slechts een ‘ik’ worden aan het ‘gij’ van de andere mens. Door elkaar als ‘subject’ te erkennen, bevestigen en versterken wij elkaar in onze menselijkheid: wederkerige subject-versterking. Hier ligt de diepste reden waarom leerlingen graag meedoen, ook wanneer ze de stof iets minder interessant vinden. (Dit ontslaat de leraar natuurlijk niet van de plicht om boeiende lessen te ontwerpen, maar daar ligt nu het accent even niet op. Anders gezegd, die boeiend ontworpen lessen komen pas tot volle uitbloei binnen dit graag mee willen doen).

Binnen deze benadering zijn leraar en leerlingen fundamenteel gelijkwaardig, al is niet iedereen gelijkvaardig. Wat die gelijkvaardigheid betreft, meestal heeft de leraar een voorsprong op gebied van kennis en vaardigheden, maar gelukkig komt het ook regelmatig voor dat een slimme of handige leerling zijn leraar overtreft. Dan mag de leraar leerling zijn en is die leerling leraar. Wat mij persoonlijk betreft is een lesdag pas geslaagd wanneer leerlingen ook mij iets hebben geleerd[3].

In de interactie wordt ‘het’ gevonden: de vonk die overspringt

Zoals gezegd zijn wij mensen wezenlijk interactionele wezens en ook in ons onderwijs mogen wij elkaar zo tot mens maken. Maar hiermee is nog niet alles gezegd. Buber volgend wil ik graag onder de aandacht brengen dat binnen een dergelijke relatie van leraar en leerlingen en van leerlingen onderling – wanneer de sfeer goed is – nog iets diepers speelt.

Binnen onze wederkerige ‘ik-gij’-relatie resoneert iets diepers, binnen die relatie ‘gebeurt het’. Ik verwijs hier graag naar de beroemde afbeelding van Michelangelo uit de Sixtijnse kapel van de schepping van de mens: de hand van God en de hand van de mens die naar elkaar reiken, maar niet aanraken. Tussen die aanraking is een kleine leegte: daar springt de vonk over van God op de mens die daarmee tot een levend en liefhebbend wezen wordt. In die tussenruimte gebeurt ‘het’. Er is geen dwang, geen druk, geen manipulatie, maar een eerlijk samenzijn[4].

Iedereen die ooit met onderwijs te maken heeft gehad weet hoe belangrijk die overspringende vonk is.

Die overspringende vonk maakt het klaslokaal tot heilige grond. Daar gebeurt iets  dat ons armzalig pogen overstijgt. Hier is een transcendente, alles overstijgende en alles doordringende aanwezigheid die rabbijnen benoemen als de Sjekina: de heilige aanwezigheid van God onder ons. Anders gezegd, in onze onderlinge ik-gij-relatie, in ons gezamenlijk meewerkend onderwerp zijn, resoneert een transcendent GIJ dat ons doen en laten een goddelijke diepte geeft. Of om het meer christelijk te zeggen: de Heilige Geest inspireert, vervult en voltooit ons handelen.

Nu zult u misschien denken: dit wel erg ver van de onderwijspraktijk verwijderd en erg theoretisch. Nou, ik verzeker u dat dit dagelijkse werkelijkheid is, het is dagelijkse genade die mijn leerlingen en mij ten deel valt. Ook zij verbazen zich over de toewijding en inzet die vaak ogenschijnlijk spontaan gebeurt. Collega’s vragen wel eens: ‘Bill, hoe krijg jij die leerlingen zo gek dat ze zich zo inzetten?’ Mijn antwoord begrijpen ze meestal niet, maar dan zeg ik op zijn katholieks: ‘Dat is meewerken met de genade’. Gelukkig begrijpen mijn leerlingen het wel, in die zin zijn zij ‘bewust bekwaam’.

Passivum divinum: het wordt ons gegeven

Ten slotte het ‘passivum divinum’. U begrijpt allemaal de volgende zin: het wordt ons gegeven. Dat is grammaticaal een passivum, waarbij open blijft wie het ons geeft. Dit is in de theologische traditie een manier om te verwijzen naar God zonder Hem te noemen. Zo kunnen we met een kerklied zeggen: Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt en gegeven. Maar we kunnen evengoed zingen: Dit is de dag die ons wordt gegeven. Naar het onderwijs vertaald: de vele mooie lessen die mijn leerlingen en ondergetekende mogen beleven, worden ons ten diepste gegeven. Lesgeven is over en weer géven door leerlingen en leraar. En in dit geven ervaren we een dieper GEVEN dat ons geven inspireert en vervult: het wordt ons gegeven.

Onderwijs: religieus en diep-menselijk tegelijk

Mijn verhaal begon ik met het dubbelgebod van de liefde. We mogen en moeten God liefhebben met heel ons hart, onze ziel, onze kracht en heel ons verstand. En de naaste als onzelf. Deze liefde is ten diepste geen gebod maar pure genade, want het is de Heer zelf die in ons liefheeft en geeft. Daarom zegt de psalmist ook: ‘Als de Heer het huis niet bouwt, bouwen de bouwers vergeefs’. Daar op voortbordurend zou ik willen zeggen: Als de Heer met de bouwers meebouwt, dan gebeuren en kleine en grote wonderen.

De ervaring van het zo omgaan met elkaar kwam ooit in het volgende gedicht bij me bovendrijven:

 

Het gelaat van de ander

Het gelaat

van de ander

dat mij gadeslaat

licht op in mij

en lucht me op.

 

Het gelaat

van die ander

waarin ik me herken

tot wie ik mij beken

bekeert ons tot elkander.

 

Het licht in onze ogen

het luchten van ons hart

is wederzijds gedogen

vermindert onze smart.

 

Lief geborgen

diep verborgen

een geheim van lucht en licht

Wat mij betreft: een goddelijke aangezicht.

 

Graag sluit ik ten slotte aan bij de mooie uitdrukking die prior Joost Jansen zo-even heeft toegelicht: De vier ellen van de Halacha. Ook het klaslokaal kan een sacrale ruimte worden waarin God zich laat vinden, zoals Hij ooit te vinden was in de Tempel in Jeruzalem. Wanneer ons klaslokaal zo wordt getransformeerd zal onze studie vrede in de wereld brengen: ‘Al uw zonen en dochters zullen leerlingen des Heren zijn, en groot zal de vrede, groot zal de sjalom zijn’ (naar Jesaja 54: 13).

Die vrede, die sjalom wens ik al mijn leerlingen, u en de wereld van harte toe: SJALOM.

 


 

Eindnoten

[1] Educatie komt van het Latijnse educare (grootbrengen, opvoeden) en komt sinds 1650 voor in de Nederlandse taal. Educare is weer afkomstig van educere (naar buiten brengen, oprichten, opvoeden) van ex (uit, omhoog) en ducere (leiden) (bron: Van Dale. Groot Etymologisch Woordenboek. De herkomst van onze woorden 1997, eerste druk 1989).

[2] Lea Dasberg in Pedagogie in de schaduw van het jaar 2000.

[3] Over de deze leraar – leerling verhouding valt nog veel meer te zeggen, bijv. vanuit Jungiaans perspectief met evolutionaire benadering. De tijd maakt het echter onmogelijk om hier nu dieper op in te gaan.

[4] In zijn referaat wees pater Joost Jansen vanuit een andere Bijbelse tekst ook naar ‘leegte’: in de Joodse tekst is in het verhaal van de Jakobsladder te lezen dat deze ook niet precies tussen hemel en aarde past.