Een katholiek-evolutionaire benadering van leraarschap

Kort na Dierendag  wil ik graag een oud verhaal in herinnering roepen over de ontmoeting tussen Franciscus van Assisi en een woeste wolf. Dit verhaal wil ik vertalen naar een moderne, evolutionaire benadering van onderwijsprofessionaliteit. Onze professionaliteit dient voeling te houden met de diepere lagen van onze persoonlijkheid, wil ons onderwijs niet verzanden in oppervlakkigheid[i]. Ook verwijst dit verhaal naar de psychische oerlagen die in ieder mens vanuit de evolutie aanwezig zijn. Kort samengevat gaat het er mij om de oerkracht die in die diepere lagen verborgen ligt wakker te roepen en ze te integreren in onze alledaagse onderwijspraktijk. Dit zal ik doen met behulp van het hieronder vermelde verhaal.

Franciscus van Assisi

Wie Franciscus van Assisi zegt, zegt Thomas van Aquino en vice versa. Beide heiligen komen uit Midden-Italië, al leefde Franciscus iets eerder (rond 1200). Beiden zijn diep gelovige mannen die afstand deden van macht en resoluut kozen voor een leven in dienstbaarheid. Beiden kenmerken zich door een grote openheid en waardering voor de aardse werkelijkheid, zij het dat Thomas dat op een meer intellectuele manier heeft uitgewerkt en Franciscus meer in zijn alledaagse omgang met de natuur[ii].

Franciscus was de zoon van een rijke lakenkoopman en was de ‘yup’ van zijn tijd. Maar toch bleven zijn diepste verlangens onvervuld. Na lang wikken en wegen gaf hij al zijn bezittingen weg om in armoede dienstbaar te zijn aan mens en dier. Hoewel hij eerst voor gek versleten werd, kreeg hij al gauw een enorme aanhang. Ondanks zijn korte leven heeft hij een van de meest invloedrijke bewegingen in de Westerse geschiedenis losgemaakt: de Franciscaanse beweging. Eén van de verhalen uit zijn leven wil ik u niet onthouden, omdat er mijns inziens een diepe psychologische wijsheid in schuil gaat. Een wijsheid waar iedere leraar zijn voordeel mee kan doen.

De wolf van Gubbio

Op een van zijn reizen trof Franciscus het plaatsje Gubbio in rep en roer aan. Alle mannen van het dorp hadden messen, stokken en andere wapens bij zich om een wolf af te gaan maken. Een wolf uit de bergen had het namelijk op hun geiten voorzien en ook al een paar kinderen gebeten. Franciscus vroeg de mensen te bedaren, hij zou wel eens met de wolf gaan praten. Hoongelach viel Franciscus ten deel, maar toch lieten ze hem zijn gang gaan. Franciscus zocht de wolf diep in het bos op en sprak hem vermanend toe: “Broeder wolf, wat gedraag je je dom. Als je mensen aanvalt, weet je toch wat je te wachten staat! Maar goed, ik heb een voorstel: Als de mensen je te eten geven, zul je hen dan niet meer aanvallen maar beschermen?”. De wolf keek Franciscus diep in de ogen en vertrouwde hem. Hij stak zijn poot uit ten teken van verzoening. Gezamenlijk liepen ze naar het dorp waar de dorpeling nog klaar stonden om aan te vallen. Franciscus liep vooruit en besprak met de dorpelingen wat hij afgesproken had met de wolf. Ze stonden er van te kijken dat Franciscus nog niet verslonden was door de wolf en besloten – op het woord van Franciscus – de wolf het voordeel van de twijfel te geven. “Eén kans krijgt hij, maar zo gauw hij zijn tanden laat zien, gaat hij eraan”, riep een aantal mannen in koor. Om een lang verhaal kort te maken, de wolf kreeg te eten van de dorpelingen en bewaakte op zijn beurt het dorp. Twee jaar lang leefde hij zo vreedzaam in en rond het dorp. Hij blij, zij blij. Toen hij stierf rouwde heel het dorp.

Een wolf in je kop

Laatst had ik een droom, een nogal heftige droom waarin niet bepaald mijn beste kant naar boven kwam (ik was in mijn droom enerzijds nogal agressief, anderzijds zag ik mijzelf tegelijkertijd en dacht ik: hoe moet dat nou met jou?). Toen ik ’s morgens naar school reed dacht ik daar over na. Het was 4 oktober, de feestdag van Sint Franciscus en Werelddierendag. Nou, dacht ik, een wolf ben ik vannacht wel tegengekomen (naar de Latijnse spreuk homo homini lupus, de mens is voor de mens een wolf). Toen herinnerde ik me het bovenstaande verhaal. Mooi, maar wat moet je met zo’n verhaal als er een wolf in je eigen hoofd verschijnt? Het volgende schoot me toen te binnen.

Ieder mens schijnt een schaduwzijde te hebben. Wanneer je die niet onderkent of zelfs verdringt, dan is het gevaar levensgroot aanwezig dat deze schaduw geprojecteerd wordt[iii]. Bijvoorbeeld op je leerlingen. Dan zie je opeens allemaal weerwolven in de klas (je ziet dan spoken en het gevolg is dat het ook gaat spoken in de klas). Waar iemand zijn schaduw verdringt en deze op anderen projecteert, kan niet meer open gecommuniceerd worden. Alles raakt negatief vertekend en zo kunnen er geen echte relaties ontstaan, laat staan dat er een sfeer van vertrouwen mogelijk is. Een pedagogisch klimaat is dan ver te zoeken. Leerlingen voelen zich in zo’n situatie beklemd en raken geïrriteerd: ze voelen zich terecht miskend.

Leren omgaan met je schaduw

Gelukkig herinnerde ik me ook dat je kunt leren omgaan met die schaduw en dat je je projecties kunt terugnemen. Dat heeft zo zijn voordelen. Allereerst spaar je zo veel energie uit, want je hoeft die schaduw niet meer te onderdrukken. Ten tweede hou je de relatie met de leerlingen onbeladen en vrij, iets wat veel problemen voorkomt. Ten derde kun je de psychische kracht die in de schaduw schuilgaat in je persoonlijkheid integreren waardoor er veel kracht vrijkomt.

In termen van het verhaal van Sint Franciscus: probeer te begrijpen waarom die wolf zo woest is en geef hem te eten! Dan keert die wolf zich niet langer tegen je, maar wordt hij je beschermer. In het verlengde hiervan kun je ook andere ‘dieren’ integreren in je psyche: een leeuw, een lam, maar ook een adelaar, zodat je lesgeven vleugels krijgt. Wanneer we zo voeling krijgen met deze diepere oerlagen, worden we veel rijkere mensen. Een heel pittig persoon kan zo ook zijn of haar zachtaardige kant ontwikkelen en een weinig weerbare leerling of leraar kan zijn weerbaarheidskracht los laten komen.

Waarom vertelt u dit niet tegen uw collega’s?

In een les vroegen leerlingen hoe mijn weekend was geweest. Ter plekke besloot ik hen deelgenoot te maken van mijn zielenroerselen: mijn droom, mijn interpretatie en het verhaal van Sint Frans. De leerlingen waren een en al aandacht. Na mijn verhaal was het even stil. Toen zei een van de sympathieke bengels van de klas: ‘Meneer, waarom vertelt u dit verhaal niet tegen uw collega’s?’ De klas viel hem bij. Die vraag overviel me, maar bij dezen heb ik van die vraag werk gemaakt[iv].

Terwijl ik dit schrijf luister ik met één oor naar een onderwijsprogramma op de Dag van de Leraar. Daar viel een mooie uitspraak: “De leerkrachtverwachting is de bepalende factor in het al dan niet slagen van het onderwijs”. Die leerkrachtverwachting begint wat mij betreft allereerst bij de leraar persoonlijk. Als een leraar ervaren heeft dat persoonlijke groei mogelijk is, zal hij anders tegen zichzelf aankijken. Hij zal ook optimistischer worden met betrekking tot zijn eigen mogelijkheden. Daarom zal hij die verwachting ook uitstralen naar zijn leerlingen toe. Een dergelijke leraar zal pedagogisch, didactisch en vakinhoudelijk allereerst hoge eisen aan zichzelf stellen. In het kielzog van dat professionele zelfverstaan zullen leerlingen – soms tot hun eigen verbazing – ook geïnspireerd raken. De onderwijsdier-ervaring noem ik dat. Die ervaring wens ik al mijn onderwijscollegae, leerlingen en leraren, van harte toe.
 

Evolutionaire diepte van onderwijspassie

Ten slotte wil ik nog dieper ingaan op het losmaken van de wolven-, leeuwen-, lammetjes- en / of vogelkracht. In de loop van de evolutie heeft zich niet alleen DNA ontwikkeld, maar heeft ieder organisme ook ontelbare ervaringen opgedaan. Ervaringen van warmte en koude, van overvloed en gebrek, van veiligheid en bedreiging, van licht en donker, van alle kleuren van de regenboog. Ook ervaringen van samen- en tegenwerking, van spel en plezier, van ergernis en woede, van leven en dood. Al die ervaringen staan op de ‘harde schijf’ van ieder organisme. Maar, en dat is het bijzondere, al die ervaringen en belevingen worden ook doorgeven via de geslachtscellen. Want die ervaringen zitten in alle cellen, want als je je blij of verdrietig voelt, voel je dat in al je cellen. Doordat die ervaringen (ook wel het celgeheugen genoemd) iedere generatie worden doorgegeven, cumuleert dat in de loop der evolutie tot een onvoorstelbare hoeveelheid belevingen en ervaringen. Bij de niet-geslachtelijke voortplanting neemt het celgeheugen lineair toe, bij de geslachtelijke voortplanting exponentieel, omdat hierbij steeds twee ‘lijnen’ elkaar kruisen en leiden tot een verdubbeling van celgeheugen, namelijk dat van de moeder en van de vader. Carl Gustav Jung was de eerste psycholoog-psychiater die de wereld attent heeft gemaakt op dit proces. Hij noemt het onvoorstelbare geheugen dat ieder mens in zijn organisme met zich meedraagt het ‘collectief onbewuste’. Hij kwam daarop vanuit de grote overeenkomsten tussen dromen en mythen in allerlei culturen. Zijn hypothese is dat het persoonlijke bewustzijn het topje vormt van de ‘ijsberg’ van het collectief onbewuste. Dankzij al het psychische belevingsmateriaal dat we vanuit onze oergeschiedenis met ons meedragen kunnen we zo’n rijkdom aan dromen en associaties hebben. En ieder individu gaat daar weer op zijn heel eigen manier mee om en voegt daar weer wat aan toe.

Hier ligt de evolutionaire en dieptepsychologische verklaring van bovenstaande visie op het integreren van de ‘wolvendroom’ in het bewuste leven. Een wolf die in een droom verschijnt is een restant-herinnering aan de oertijd toen wolven ons vaak achterna zaten. Die beelden liggen diep in ons opgeslagen en komen soms – meer of minder heftig – naar boven. En dan zijn we of zelf de wolf of de wolf zit ons achterna (ook die droom heb ik wel eens gehad, wie niet?). Jung noemt dit archetypische beelden, oerbeelden, die een diepe invloed uitoefenen op ons bewustzijn. Er zijn globaal gezegd drie manier om ermee om te gaan.

Ten eerste kan een mens deze krachtige en daarom soms ook bedreigende oerbeelden verdringen. De gevolgen daarvan hebben we boven al beschreven. Het leidt overigens ook tot psychische bloedarmoede, want dergelijke mensen snijden zich af van de diepe kracht ervan.

Ten tweede kan het gebeuren dat een dergelijk heftig oerbeeld het bewustzijn overspoelt als een soort tsunami. De persoon komt dan in de greep van dat oerbeeld en wordt een soort weerwolf (een min of meer psychotische toestand).

Ten derde, en dat is de vruchtbare situatie, kunnen mensen die kracht – met pijn en moeite, met vallen en opstaan, door projectie, terugnemen van projectie en meer of minder overspoeld worden heen – integreren in hun bewustzijn (dat hele proces zou ik persoonlijk kunnen toelichten, maar dat zou hier te ver voeren en misschien te persoonlijk worden). Het bewustzijn ervaart dan diepe kracht, een gloed die leven doet. Mensen en dieren in de omgeving ervaren dat ook, meestal onbewust, soms ook bewust.

In staat zijn om in beweging te komen: fantastisch!

Ooit in de evolutie zijn wezens levend geworden en in beweging gekomen. Een plant komt op een nogal primitieve manier tot beweging, denk aan de zonnebloem die zich naar de zon keert. Ooit in de evolutie zijn dieren gaan staan (planten staan overigens ook) en gaan bewegen. De impact daarvan voor de evolutie moeten we niet onderschatten. Kunnen staan, kunnen bewegen zijn (r)evolutionaire ervaringen. Zelf vind ik het iedere dag opnieuw een fantastisch iets, zeker gezien mijn fietsongeval en de gevolgen daarvan (ik zou nooit meer dan drie keer een kwartier, half uur op kunnen, dacht mijn specialist). Dank zij een speciale therapie ben ik echter volledig hersteld[v]. Vrijwel iedere morgen wordt het evolutionaire oerbeeld van kunnen staan en bewegen in mij wakker hetgeen me vervult met een diepe en krachtige energie: de psychische energie uit de evolutionaire diepten van de persoonlijkheid.

Iedere leraar wens ik toe dat hij leerlingen didactisch en vakinhoudelijk verantwoord lesgeeft. Maar ik vermoed dat de meeste collega’s het met me eens zullen zijn dat dit op zich onvoldoende is (al is het wel een noodzakelijke voorwaarde, ik pleit absoluut niet voor een gebrek aan didactisch en vakinhoudelijk inzicht, integendeel). Er dient ook een zekere vorm van passie aanwezig te zijn. Uiteraard krijgt die passie de vorm van de persoonlijkheid van betreffende leraar: er bestaat rustige passie en nadrukkelijk aanwezige passie, al naar gelang iemand meer of minder introvert of extrovert is. Welnu, die passie komt voort uit de diepere lagen van onze persoonlijkheid. Ten diepste ook uit de evolutionaire oerlagen uit de tijd dat we nog vochten met sabeltandtijgers en van nog veel verder terug (uiteindelijk zelfs tot de tijd dat we eencellige wezentjes waren).

We hoeven ons daar niet altijd bewust van te zijn, zeker niet. Maar het kan geen kwaad om – zeker wanneer we met een diepe droom of met projectie geconfronteerd worden of met onwillige leerlingen – eens dieper te graven. Dan kunnen we zowel de wolf van Gubbio op het spoor komen als de vleugels van de adelaar als het dartel spelende lammetje in het voorjaar.


[i] Vgl. Jung (1982: 35). Oerbeelden. De structuur van de ziel – de psychologie van het kindarchetype – over de verschijningsvormen van de geest in het sprookje. Rotterdam: Lemniscaat.

[ii] Vgl. Chesterton, G.K. (1980: 11-41) Thomas von Aquin (vertaling van: (1933). St. Thomas Aquinas: The Dumb Ox).

[iii] Vgl. Fischle-Carl, H. (1984: 53): “Omdat er geen oplossing is gevonden voor de aanwezige problemen in het eigen innerlijk, in het persoonlijk leven en met het oog op de noodzakelijke verdere ontwikkeling, probeert men in de buitenwereld te bereiken wat in het eigen innerlijk niet is gelukt. En men veroordeelt bij anderen precies dat gedrag waaraan men zichzelf schuldig maakt”. (Wisselwerkingen. Zichzelf ontdekken en anderen begrijpen. Rotterdam: Lemniscaat).

[iv] In verkorte vorm is deze visie gepubliceerd in het Brabants Dagblad (vrijdag 22 oktober 2010) onder de titel: “Leerling niet vooruit te branden? Ligt aan de leraar!”.

[v] Vgl. Banning (2007). Onderwijsdier in hart en nieren. Een persoonlijke visie op groei, professionaliteit en pedagogisch vermogen. Budel: Damon.