Onder het genot van een eenvoudige lunch mocht ik op dinsdag 23 januari een gesprek hebben met Titus Frankemölle. Een man met vele taken en functies waaronder die van (katholiek) diaken van het bisdom van Breda en van schoolleider binnen de vereniging Ons Middelbaar Onderwijs. In dit gesprek mocht ik hem een aantal vragen voorleggen in zijn hoedanigheid als voorzitter van de NKSR. Voor de duidelijkheid geef ik hier eerst enige informatie over de NKSR, daarna volgt het interview aan de hand van enkele vragen.

De Nederlandse Katholieke Schoolraad (NKSR, opgericht in 1910) is de koepelorganisatie van de katholieke scholen en instellingen voor (S)PO, (S)VO, MBO en HBO in Nederland. In internationaal verband is de NKSR de vertegenwoordiger van het katholiek onderwijs in Nederland binnen, onder meer, het Europees Comité voor het Katholiek Onderwijs (CEEC) en het Office International Enseignement Catholique (OIEC). Onder het mandaat van de Nederlandse Bisschoppenconferentie is de NKSR verantwoordelijk voor de canonieke erkenningstaak van katholieke schoolbesturen en het goedkeuren van statuten van katholieke scholen en diens ouderverenigingen. De NKSR biedt als katholieke onderwijskoepel bovendien een forum voor identiteitsgebonden vragen en antwoorden voor alle betrokkenen bij het katholiek onderwijs.

Wat is uw belang bij levensbeschouwelijk onderwijs in Nederland?

Wat mij betreft is een van de belangen van de NKSR dat katholieke scholen het vak levensbeschouwing-godsdienst (LB-G) serieus nemen. De katholiciteit van de school is niet iets vrijblijvends. Wie daarvoor kiest, dient ook het vak LB-G goed te verzorgen, door zowel het in het rooster voldoende ruimte te creëren alsook daar een goede invulling aan te geven. Als katholieke school dien je je leerlingen de kans te geven zich levensbeschouwelijk en godsdienstig te vormen. Het vak LB-G is gelijkwaardig aan andere vakken: er moet worden geleerd, er moeten opdrachten gemaakt worden, vaardigheden ingeoefend, teksten geschreven, etc. Daarnaast is het een vak waar levensvragen gesteld kunnen worden. Uiteraard kan dit bij alle vakken: zeker als leerlingen een klik met hun docent hebben, is er veel bespreekbaar. De docent LB-G is hier echter specifiek voor opgeleid. Het vak LB-G stelt immanente zaken aan de orde, maar ook de vraag of er meer is zoals: is er leven na de dood? Ook kijk je bij dit vak diepgaand naar jezelf als leerling (en leraar): hoe is mijn ontwikkeling, hoe sta ik daar in, hoe zijn mijn opvattingen? En vooral ook: luisteren naar elkaars verhalen. Het is tevens een vak waarbij je kennisneemt van andere godsdiensten en culturen.

Samengevat, als je een katholieke school wilt zijn dan zorg je ervoor dat het vak LB-G goed wordt gegeven. Het mag het nooit restvak zijn, nooit iets van “OK, dat moeten we er nog bij doen”. Soms hoor je dat basisscholen een half uurtje per week aandacht voor LB-G hebben, dan heb je het niet begrepen. De vraag die men zich dan zou moeten stellen luidt: “Waarom zou je je nog willen afficheren als katholieke school?”

Boven kwamen de vaardigheden die bij het vak LB-G horen al ter sprake. Hier wil ik graag iets aan toevoegen. Daarbij begin ik te zeggen met: “Kennis in een niet gevormde mens is als kennis in een leeg vat”. Als de levensbeschouwelijke vorming alleen om cognitie zou gaan, luidt de vraag: “Wat doe je er dan mee?” Als we al geleerd hebben om het goede en het kwade te onderscheiden (en dat is een zware opgave), blijft nog de vraag staan: “Waar haal ik, waar halen wij de kracht vandaan om het goede te doen, ook als het lastig is?” Als gemeenschap en als opvoeders probeer je om leerlingen en elkaar in de positie te brengen het goede ook te willen en te kunnen doen. Bijv. door vragen te stellen, dilemma’s aan te kaarten en daarover te praten met elkaar.

Hier zien we dat persoonsvorming heel belangrijk is, het maakt een belangrijk deel uit van katholiek onderwijs. Kennis hoort zeker bij de opvoeding, maar je moet wel weten hoe je dat toepast. Daarbij gaat het om heel basale gedragingen zoals: hoe ga je met elkaar om, hoe laat je elkaar in waarde. Of meer abstract gezegd: het gaat om wat je met elkaar doet. Ons handelen kan afgemeten worden aan vijf beginselen, die ook als criteria voor ons (pedagogisch en onderwijskundig) handelen als school, maar ook voor ons financieel en personeelsbeleid, voor de aankoop, ook voor de ‘harde kant’ van de organisatie gelden. Hieronder formuleer ik deze beginselen in de vorm van vijf vragen.

1) Laat ik anderen in hun waarde? Het gaat hier om de menselijke waardigheid.

2) Draagt wat ik doe bij aan een grote groep mensen of kan er slechts een handjevol van genieten? Hier gaat het om het Bonum Commune, het algemeen welzijn.

3) Is dat wat ik doe eerlijk en te rechtvaardigen? Hier gaat het om gerechtigheid.

4) Heb ik extra zorg voor mensen die zwakker zijn, naast de zorg voor álle naasten? Hier gaat het om solidariteit.

5) Ten slotte krijgen mensen de kans door mijn doen en laten om te groeien en zich te ontwikkelen?  Hier gaat het om subsidiariteit. Leerlingen moeten leren om in vrijheid ook verantwoordelijk te zijn. De school moet een oefenplaats zijn om die verantwoordelijkheid te leren dragen, ook eventueel met vallen en opstaan. Daarvoor moeten we als volwassenen niet zelf alles willen regelen. Op organisatieniveau houdt dit in dat we niet alles centraal en al helemaal niet van bovenaf moeten regelen. Dit hangt ook samen met het beginsel van de solidariteit, want als je alles alleen bepaalt, dan ben je niet solidair met de anderen in je gemeenschap.

Iedere mens, heel de mens

Een grondbeginsel van het katholiek onderwijs is ook: we verzorgen onderwijs voor de mens, voor iedere mens en voor heel de mens. Iedere mens is gewenst, je hoort er gewoon bij, want ieder is beeld van God. Bovendien gaat het om heel de mens: het gaat om hoofd, hart en handen. Wie de school te eenzijdig verstandelijk inricht, doet te kort aan hart en handen en omgekeerd. Katholiek onderwijs is dus, als het goed is, door en door inclusief: iedereen en alles hoort erbij, alles en iedereen moet aan bod komen. Katholiek onderwijs gaat over menswording en dat doe je in samenhang met alle andere mensen die ook mens mogen worden.  

In het verlengde van bovenstaande visie wil ik ook een zorg uitspreken. Ons onderwijs is heel goed in het kwalificeren. Zo hebben we allerlei systemen om vorderingen bij te houden zowel ín onze scholen als tussen onze scholen. Grafieken, tabellen, percentages, leerlingvolgsystemen, onderwijsrapporten, rankings, noem maar op. Allemaal instrumenten om de leervorderingen (en schoolprestaties) in kaart te brengen en te volgen. Soms lijkt het geloof in die instrumenten wel een nieuw geloof te zijn geworden, een geloof bovendien met regelmatig dogmatische trekjes. Maar dan houd ik mijn hart vast, omdat je daarmee eigenlijk het risico loopt dat je de mens instrumentaliseert. En dat mag nooit en te nimmer. Het gaat er immers om dat (jonge) mensen zich ontwikkelen tot goede (jonge) mensen. Het gaat dus zoals al eerder gezegd om persoonsvorming, om zowel socialisering als subjectwording. In het verlengde van die persoonsvorming gaat het om sociale en maatschappelijke competenties, zaken waar we de mond vol van hebben, maar we in de praktijk eigenlijk helemaal niet zo sterk in zijn. Dat het hier noodzakelijke en broodnodige competenties betreft, zie je als je om je heen kijkt. We hoeven maar terug te denken aan bijvoorbeeld de afgelopen nieuwjaarsnacht: waar gaat het daar om zorg voor de ander, voor de zwakkere? Het ‘dikke ik’ lijkt daar te overheersen.  

Nog even over ons onderwijssysteem, dat lijkt wel ultraorthodox te zijn geworden met het rotsvaste geloof in protocollen, regels en wetten. Wee je gebeente als je die regels niet naleeft. We maken en breken kinderen op tienden van cijfers, pratend over hen alsof het producten zijn. Maar de vraag die nauwelijks aan bod is luidt: “Wat voor leerlingen ‘leveren we af’?  Geven we hen de kans zich te vormen tot wereldburger, met oog voor medemensen, met oog voor ons gemeenschappelijk huis, met oog voor de natuur en voor het milieu?  Tot leerlingen die nadenken over wel of niet een nieuwe smartphone en die niet blindelings de commercie volgen?”. Dat zijn de grote vragen die met protocollen, regels, prestatielijsten en rankings niet worden opgelost. 

Burgerschapsvorming

Een katholieke school dient dus ook aan burgerschapsvorming / burgerschapsonderwijs te doen. Hier ligt een taak van zowel de ouders als de school (liefst in samenhang).  De vroegere vormen van socialisatie zoals die plaatsvond in clubs, verenigingen en / of kerken is voor een groot deel verdwenen of uitgehold. Daarmee is een vacuüm ontstaan waar de katholieke scholen in zouden moeten springen: maak dus een punt van persoonsvorming en socialisatie. Zodat leerlingen de vrijheid van meningsuiting niet verwarren met alles er maar uitgooien zoals het in je opkomt. Of vrijheid van handelen verwarren met het opblazen van brievenbussen omdat je dit zo leuk vindt. De katholieke school zou hier een andere benadering tegenover moeten stellen, ook bij het vak LB-G: “Maak jezelf klein, opdat de a/Ander kan groeien”.

Wat is uw specifieke bijdrage?

Als NKSR vormen wij een platform van ouders, docenten, schoolbesturen, lerarenopleiders en de katholieke Kerk om samen de belangen van het katholiek onderwijs te behartigen. Heel concreet organiseren we bijvoorbeeld studiedagen over burgerschap en over de interculturele dialoog. Daarnaast stellen we lesbrieven en inspiratiemateriaal ter beschikking aan scholen, bijvoorbeeld rond duurzaamheid en solidariteit, maar ook voor de advents- en kersttijd.

Komend najaar willen we inzoomen op Allerheiligen en Allerzielen om mee te geven dat Halloween oorspronkelijk om iets anders gaat dan om pompoenen uithollen, spookverhalen en een eng pak. Zo zal in het te ontwikkelen lesmateriaal ingegaan worden op de werkelijke betekenis van Halloween: All Hallows Eve, de avond voor Allerheiligen.

Waar ziet u mogelijkheden om hierin samen te werken met andere belanghebbenden op dit gebied?

Wat samenwerken betreft, in principe werken we met iedereen samen. In de praktijk wordt met de een meer samengewerkt dan met de ander. Zo heeft de NKSR lidorganisaties waarmee intensief samengewerkt wordt zoals: Verus (vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs), CNV-onderwijs, AOb/Sint Bonaventura, VDLG (vereniging voor docenten levensbeschouwing-godsdienst), VKLO (vereniging van katholieke lerarenopleidingen). Een recente activiteit is het contact zoeken met de Onderwijsraad geweest toen het ging over de verkenning over de vrijheid van onderwijs.

Als NKSR werken we ook samen met het Europees en internationaal katholiek onderwijs. Zo mag ik als voorzitter van de NKSR ook vicevoorzitter van het Europees Comité voor het Katholiek Onderwijs zijn. Bij dit comité zijn alle katholieke scholen binnen en buiten de Europese unie betrokken, zelfs tot diep in Oekraïne. Thema’s die daar ter sprake komen zijn bijvoorbeeld de interculturele dialoog en het gedachtengoed van Europese samenwerking. Op dit moment kijken we hoe docenten in het katholiek onderwijs gevormd worden en wat de eisen zijn waar leerkrachten en in het bijzonder leerkrachten LB-G aan moeten voldoen om te mogen lesgeven.

Waar wilt u voor gaan en waar droomt u van als het gaat om levensbeschouwelijk onderwijs in Nederland?

Graag zou ik iedere leerling in Nederland het vak levensbeschouwing-godsdienst gunnen. Dit vak zie je eigenlijk alleen maar in het bijzonder onderwijs, maar het zou ook goed passen in het openbaar onderwijs. Dan zouden jonge mensen ook daar de kans krijgen zich breed levensbeschouwelijk te ontwikkelen. Gelukkig kennen we in het openbaar basisonderwijs wel het godsdienstig vormingsonderwijs. Dat zou ok voor het openbaar voortgezet onderwijs bereikbaar moeten zijn.

Bij voortduring moeten we onszelf voor ogen houden dat onderwijs een dienst aan de samenleving is. Het gaat erom dat leerlingen tot vrije en verantwoordelijke mensen uit kunnen groeien. Christus heeft ons vrijgemaakt, dus niemand mag geknecht worden. Ons onderwijs moet zo ingericht zijn dat leerlingen steeds meer zelf hun eigen boontjes kunnen doppen, onafhankelijk, vrij en verantwoordelijk, dienstbaar aan elkaar, de wereld en de natuur. En altijd met bijzondere aandacht voor de zwakkeren onder ons.

Dr. Bill Banning is onderwijspedagoog en theoloog en OMO-docent d’Oultremontcollege Drunen.

Downloads